De student :
1.
beschrijft het belang van de moleculen; ATP, GTP, NAD, NADP en FADH in het metabolisme
2.
berekent de energie-inhoud van een gegeven hoeveelheid glucose en verzadigde vetzuren correct na metabolische afbraak (aeroob en anaeroob)
3.
schrijft de totaalreacties van de pathways
4.
analyseert een gegeven stap in een pathway correct
5.
benoemt de functies van de verschillende pathways
6.
beschrijft de correcte plaats waar de processen doorgaan in de cel en legt het belang hiervan uit
7.
herkent en benoemt het verband tussen de verschillende processen, geeft de gelijkenissen en verschillen tussen enkele metabolische processen