ECTS-database Plantijn Hogeschool
  
 

2 Chemie - 2CH - Onderdelen - Biomoleculen
  

Component behoort tot O.O.: De levende cel
Afstudeerrichting: CH:Chemie
Code: 20022
Academiejaar: 2009-2010
Type: ?
Niveau: ?
Programmajaar: 2
Periode binnen het modeltraject: :--
Aantal studiepunten: nvt
Wegingscoëfficient: 59
Totaal aantal contacturen: 54
Totaal studietijd: 107,38
Deeltijds programma:
Vrijstelling of overdracht: niet mogelijk
Onderwijstaal: Nederlands
Lector(en): Caethoven Goele


 

KORTE OMSCHRIJVING

Biomoleculen” legt de nadruk op de bio-organische moleculen. Door een beter inzicht te krijgen in de bouwstenen en de hieruit gevormde biopolymeren die in de natuur voorkomen, kan men de (bio)-chemische processen beter begrijpen. De verklaring van de structuur en de samenstelling van biologisch relevante moleculen en hun belang in de stofwisseling staan hier centraal.

COMPETENTIEGERICHTE LEERDOELEN
 Dit opleidingsonderdeel draagt in het bijzonder bij tot het realiseren van volgende opleidingsdoelen (eindtermen)

Algemene competenties

  • CH101 zoekt opheldering door het stellen van vragen
  • CH106 blijft onder druk zorgvuldig werken
Algemene beroepsgerichte competenties
  • CH239 werkt volgens voorgeschreven procedures/SOP's/werkinstructies
  • CH249 controleert eigen werk op fouten en correctheid/volledigheid
  • CH256 schriftelijk: maakt een schriftelijk wetenschappelijk, kernachtig en juist verslag volgens de regels beschreven in "Noteren en verslaggeving"
Beroepsspecifieke competenties

    SPECIFIEKE DOELSTELLINGEN

    De student

    1.        geeft suikers (incl de cyclische suikers ) op een juiste wijze weer volgens de Fischer, Saw-horse, Wedge en Haworth projecties

    2.       benoemt een eenvoudig suiker correct

    3.       werkt het mechanisme van de hemiacetaalvorming en acetaalvorming in monosachariden uit

    4.       legt het begrip mutarotatie uit, bepaalt de draaiing van het polarisatievlak en berekent uit de optische activiteit de specifieke draaiing of de concentratie berekenen

    5.       benoemt het verschil tussen een alfa en een beta-glycosidische binding

    6.       tekent uitgaande van twee suikers het juiste disacharide (cellobiose, maltose, lactose en sucrose)

    7.       geeft de verschillende chemische eigenschappen van monoscacchariden in relatie tot de functie van deze suikers in het organisme en de bepalingsmethoden

    8.       kent de biochemisch belangrijkste mono-, di- en polysacchariden

    9.       maakt oefeningen over de belangrijkste reacties van suikers en aminozuren

    10.   noemt van de belangrijkste polysachariden (cellulose en zetmeel, glycogeen) op uit welke monosachariden ze opgebouwd zijn en hoe ze aan elkaar gekoppeld zijn.

    11.   legt het biochemisch belang van oligosacchariden o.m. in glycoproteïnen, glycolipiden celwand en celmembranen uit

    12.   geeft de verschillende functies van mono-, di- en polysacchariden in het organisme weer

    13.   deelt een reeks alfa-aminozuren in op basis van zuur-base eigenschappen

    14.    geeft de juiste vorm van het AZ bij een bepaalde pH

    15.    definieert de begrippen isoelectrisch punt en zwitterion en berekent het IEP van een aminozuur

    16.   weet wat een amidebinding (peptidebinding) is en wat het belang is voor de eiwitstructuur. Hij legt het biologisch belang van enkele peptiden

    17.   geeft de naam van de belangrijkste heterocyclische moleculen geven

    18.   beschrijft de verschillende structuurniveaus van een eiwit en het belang van de helix en de vouwbladstructuur hiervoor. Hij weet wat domeinen en motieven zijn en heeft inzicht in de verschillende type bindingen die tussenkomen bij het tot stand komen van de verschillende stuctuurniveaus. Hij brengt de structuurniveaus in relatie met de functie van de eiwitten in het organisme

    19.   weet wat cofactoren zijn en benoemt het belang van cofactoren en hun rol in enzymatische reacties

    20.   heeft een basiskennis van de eigenschappen enzymen, het werkingsmechanisme en de factoren die de enzymwerking beïnvloeden

    21.   maakt, gebruikt en stockeert op een correcte manier eiwitoplossingen

    22.   weet wat vetten en lipiden zijn en kent het biologisch belang hiervan o.m; in biomembranen. Hij kent ook enkele belangrijke industriële toepassingen en kent de kengetallen van triglyceriden

    23.   beschrijft de opbouw van DNA en RNA en het belang in transcriptie en translatie

    Na de praktijksessies:

    1.       voert een staalvoorbereiding juist uit

    2.       schrijft een praktijkjournaal volgens de voorschriften

    3.       plant efficiënt zijn tijd voor het uitvoeren van praktische proeven

    4.       bereidt oplossingen nauwkeurig en werkt analytisch

    5.       bepaalt suikers, aminozuren, eiwitten op een correcte, betrouwbare manier en zet de meetwaarden om naar de gevraagde concentraties in het monster

    6.       bepaalt op een correcte manier concentraties door middel van enzymatische bepalingsmethoden en interpreteert de informatie op de  bijsluiters bij de kits correct

    7.       stelt het verband op tussen de gemeten parameter en de concentratie van de te bepalen component en/of de waarden op het etiket

    8.       vergelijkt de verschillende bepalingsmethoden met elkaar wat specificiteit en gevoeligheid betreft

    9.       voert een eenvoudige eiwitisolatie uit door gebruik te maken van het colloïdaal gedrag van eiwitten

    10.   verwerkt de resultaten in een wetenschappelijk en taalkundig correct verslag zoals voorgeschreven

     

    LEERINHOUDEN

    1.       biopolymeren: indeling van de polymeren

    2.       de wereld van de suikers: monosachariden, disachariden en polysachariden – industriële toepassingen

    3.       aminozuren en eiwitten

    4.       oefeningen op suikers en aminozuren

    5.       de opbouw, de eigenschappen en de functie van de moleculen die aan biochemische processen deelnemen worden behandeld. Dit zijn achtereenvolgens de aminozuren, de eiwitten, de lipiden, de nucleïnezuren en de hormonen. Binnen de groep van de eiwitten gaat onze bijzondere aandacht naar de enzymen (biokatalysatoren). Vooral de omstandigheden bij enzymatische analysemethoden worden grondig besproken

    In de In de praktijksessies worden:

    1.       verschillende spectrofotometrische concentratiebepalingen van eiwitten uitgevoerd en de methoden met elkaar vergeleken

    2.       ovalbumine wordt geïsoleerd uit kippeneieren, steunend op het colloidaal gedrag van eiwitten. Het denaturatiegedrag t.o.v. verschillende detergenten wordt bepaald a.d.h.v. beschikbare SH-groepen en zouten worden uit de oplossing verwijderd door dialyse. De link met de eiwitstructuurniveaus wordt gemaakt.

    3.       Het hydroxyprolinegehalte in vleeswaren wordt bepaald na een correcte staalvoorbereiding om tot structureel inzicht van eiwitten te komen

    4.       enzymatische suikerbepalingen in voedingsmiddelen uitgevoerd

     


    STUDIEMATERIAAL

    1.       cursus “Biomoleculen en biochemische boodschappers” –auteurs: G. Caethoven en I. Gutschoven - Plantijn Hogeschool 2009

    2.       cursus “Biomoleculen en biochemische boodschappers-praktijk”- auteur: G.Caethoven – Plantijn Hogeschool 2009

    3.       handboek “Organic chemistry 6th edition” – John McMurry, 2005 (Brooks Cole - ISBN 0534409482)

    4. e-campus voor presentaties, externe links, enz.


    WERKVORMEN
    Soort werkvorm uren  

    %

    hoor- en werkcolleges:

    28

     lesuren

      23,53

    practicum en oefeningen:

    24

     lesuren

      20,17

    vormen van groepsleren:

    0

     lesuren

      00,00

    studietijd buiten contacturen:

    65

     klokuren

      54,62

    Verdere toelichting:

    EVALUATIE

    Eerste examenperiode

     

    schriftelijke toetsing INT4-3, tijdens de examenweek evalueert zowel de theoretische als de praktijkkennis

    praktijksessies: aanwezigheid – labschrift voor de correcte voorbereiding (!) – houding en werk – verslagen


    tijd voor examinering
    uren
    2

    %
     
     01,68

    Tweede examenperiode
    • enkel INT4-3 kan hernomen worden