Na deze hoor- en werkcolleges …
1.
maakt de student onderscheid tussen gassen en dampen.
2.
leest de student de toestand van een unair systeem correct af op een toestandsdiagram
3.
voorspelt de student op een correcte manier het verloop van een eenvoudige destillatie op basis van de erbij horende kooklus
4.
berekent de student de druk in een gas met behulp van de ideale gaswet en de druk in een verzadigde damp met behulp van de formule van Clausius–Clapeyron.
5.
berekent de student het kookpunt van een vloeistof bij willekeurige druk met behulp van de formule van Clausius–Clapeyron.
6.
berekent de student de dichtheid van een gas (bij willekeurige temperatuur en druk) met behulp van de ideale gaswet.
7.
gebruikt de student de formules voor vriespuntverlaging / kookpuntsverhoging / dampspanning–verandering indien deze van toepassing zijn op oplossingen van niet vluchtige stoffen bij lage concentraties.
8.
schetst de student een stol- of smeltcurve voor een eenvoudig binaire systeem vertrekkend van het fasediagram ervan.
9.
duidt de student nul–variante punten aan op een eenvoudig binair fasediagram met behulp van de faseregel van Gibbs.
Na deze labsessies en zelfstudieoefeningen …
1.
begrijpt de student dat aan de uitvoering van een opdracht een voorbereidingsfase vooraf gaat, waarvan een weerslag terug te vinden is in het labschrift.
2.
geeft de student metingen en resultaten weer met een eerlijk en verantwoord aantal beduidende cijfers.
3.
schat de student de nauwkeurigheid van eenvoudige metingen correct in vertrekkend van de algemene definitie van absolute fout (AF) en relatieve fout (RF).
4.
berekent de student –indien gevraagd- de nauwkeurigheid (AF / RF) van berekende resultaten vertrekkend van de AF op de gegevens.
5.
berekent de student uit reeksen statistisch gespreide metingen het gemiddelde EN de statistische fout op dat gemiddelde volgens de instructies uit de statistiek (verantwoording van die instructies volgt in periode 3).
6.
vermeldt de student steeds correcte eenheden bij alle resultaten.
7.
gebruikt de student een elektronisch rekenblad (Excel) voor berekeningen…
a.
wanneer dit de betrouwbaarheid van zijn/haar berekeningen ten goede komt.
b.
wanneer dit in een beroepssituatie tot efficiënter werken leidt.
8.
stelt de student XY–grafieken op strikt volgens de regels die daarvoor gelden binnen de opleiding (zie brochure “noteren en verslaggeving tijdens practica”).
9.
noteert de student bij lab–activiteiten alle relevante informatie en waarnemingen op de voorgeschreven manier in een reglementair labschrift (zie brochure “noteren en verslaggeving …”).
10.
leest de student op een correcte manier meettoestellen af die voorzien zijn van een nonius of schroefmaat.
11.
meet de student dichtheid van vloeistoffen en vaste stoffen volgens de voorgeschreven procedure. Wanneer nodig corrigeert de student deze metingen voor opwaartse stuwkracht in lucht.
12.
gebruikt de student een elektronische conductometer volgens de geldende voorschriften
13.
gebruikt de student een elektronische thermometer volgens de geldende voorschriften
14.
vergelijkt de student resultaten van zelf uitgevoerde metingen en berekeningen met literatuurwaarden om de eigen resultaten te controleren op hun realiteitswaarde.